Film-Plateau (spring season): "Ode to the in-between"
(08-02-2023)
This season (spring 2023), the programming of the university film club Film-Plateau focuses on the space where films come to life best: the cinema. You can read the editorial text below (in Dutch).
For the full programme, please click here.
De programmatie van de universitaire filmclub Film-Plateau richt zich dit seizoen, vol nostalgie en zelfs met een flinke bries melancholie, op de ruimte waar films het best tot leven komen: de cinema. De aanleiding voor deze programmatie van films over cinema als plaats voor filmconsumptie, is de afbraak van de site rond de filmzaal aan de Gentse Paddenhoek. Men leze het goed: de mythische plek waar de universitaire filmclub in 1997 het licht zag, gaat deze zomer onherroepelijk tegen de vlakte. De prachtige filmzaal in de Gentse binnenstad was jarenlang de plek waar studenten en cinefielen de canon van de filmgeschiedenis (en de meer avontuurlijke marges daarvan) konden bekijken. Naast de reguliere filmprogrammatie van de filmclub was de filmzaal de plaats voor special screenings, lezingen, doctoraatsverdedigingen en andere vormen van reflectie over cinema en beeldcultuur.
Als eerbetoon aan de kleine filmzaal aan de Paddenhoek gaan we dit seizoen de zelfreflectieve, cine-nostalgische kant op. We doen dat aan de hand van films die beelden of volledige scènes tonen van bioscopen en andere plekken waar collectief naar films wordt gekeken. Het zijn in zekere zin metafilms, films over cinema. Het zijn films die niet alleen de fysieke plek verbeelden waarin films worden getoond. De films gaan tevens over de ruimte waar mensen elkaar ontmoeten, samen films beleven, waar ze dingen met elkaar delen en doen. Deze plekken van filmkijken (locus of looking) zijn veelal tussenruimten. Plaatsen die schipperen tussen private en publieke beleving. Plaatsen tussen het alledaagse leven en de imaginaire utopie. Het zijn ruimten, die de Franse filosoof Michel Foucault heterotopia noemde—plekken die ons verplaatsen naar andere werelden.
In enkele van deze films komt deze plaats schijnbaar zijdelings aan bod. Maar ze zijn zelden gratuit zoals in André Delvaux’ De Man die zijn haar kort liet knippen (1966). Op het einde van de film toont Delvaux hoe psychiatrische patiënten in een gesloten inrichting samen een film bekijken. Via actualiteiten bekijken ze de buitenwereld. Op het einde van de scène staat het hoofdpersonage Govert Miereveld (Senne Rouffart) op en bezoekt hij de projectiekamer—een passage die de mechaniek van de projectie toont en de magie van de cinema ontbloot. Delvaux’ prent herinnert aan Vittorio De Sica’s neorealistische klassieker Sciuscià (1946) (film vertoond in de Classics Restored-reeks) waar een van de meest beklijvende sequenties zich afspeelt in een gevangenis voor jongeren. In deze sleutelscène zorgt de filmprojectie voor een verschrikkelijke brand. Meteen het startschot voor een algehele rebellie én de ontsnapping van een van de hoofdpersonages. Beide films zijn ook boeiend omdat ze tonen dat films overal werden getoond—in gevangenissen, gestichten, cafés, scholen, enz.
Toch gaan de meeste van deze metafilms over de commerciële bioscoop als plek van vertier en plezier, verdriet en ontreddering, een plaats van dromen en zuivere magie. Klassiekers in dit opzicht zijn Buster Keatons ultieme ode aan de creatieve verbeeldingskracht van de cinema, Sherlock Jr. (1924) en The Cameraman (1928). In de reeks zitten ook Hou Hsaio-hsien’s The Boys from Fengkuei (1983), Persepolis (2007, Marjane Satrapi en Vincent Paronnaud) en Joe Dantes ondergewaardeerde komedie Matinee (1993), waarin op een nostalgische wijze teruggekeken wordt naar B-films en de cinemacultuur van de jaren vijftig en zestig.
Metafilms over cinemacultuur bevatten dikwijls referenties aan specifieke films en filmregisseurs. In Jean-Luc Godards Vivra sa vie (1962) zien we hoe een vrouw (Anna Karina) in een bioscoop vol overgave kijkt naar beelden uit La Passion de Jeanne d’Arc (1928)—een sublieme reflectie over cinema als magie, cinema als plek voor de beleving van films, én een ode aan Carl Theodor Dreyer. In de reeks zit ook Zeinabu irene Davis’ Compensation (1999) met daarin een mooie scène waarin een koppel naar de cinema gaat, waar als bij toeval The Railroad Porter (1913, William Foster) draait—een indirecte ode aan een van de eerste zwarte filmmakers.
Een laatste soort metafilms over de plek van cinema zijn activistische films, die opkomen voor het heropenen van cinema’s. Een extreem voorbeeld van dit soort cine-activistische prenten is Cinema Pameer (2020), een documentaire van Martin Von Krogh met in de hoofdrol de manager van een bioscoop in het hart van Kaboel, de hoofdstad van het door oorlog verscheurde Afghanistan. De bioscoop wordt hier een plek van rust, een schuiloord voor plezier, een oase van hoop.
- Daniel Biltereyst (CIMS)